Nu het zonnetje zich weer af en toe weer laat zien (bij temperaturen waar de gemiddelde pinguin nog een muts opzet) had ik gisteren ineens een moment van nostalgie. Toen ik nog klein was kreeg mijn vader dan ineens van dit soort weer een wat vreemde impuls: wij moesten en zouden gaan vissen. Nu was mijn vader het prototype van de man die in het buitenleven twee linkerhanden had (hij droeg ook sandalen met sokken, en had benen in de kleur van iemand die net na twee jaar uit het gips is), dus waarom hij die bevlieging kreeg was niet echt duidelijk. Maar: vissen.
Vissen begon steevast met de selectie van het water waarin gevist ging worden. Omdat wij geen bootje hadden, was dit dus altijd een rivier dan wel kanaal. Mijn vader zocht altijd een plek uit waar bijna geen berm was zodat het vissen gepaard ging met regelmatige windstoten van passerende auto’s. Om op de “visstek” te komen startte pa de licht roestende Citroen Ami op, en met horten en stoten (hij haatte autorijden, en schoot van schakelen al in de stress) kwamen we uiteindelijk wel op de eindbestemming. Daar aangekomen moesten wij altijd via de rechterdeur (want langsscheurende auto’s) de berm in.
En ja, het langverwachte moment (niet door mij, maar wel voor pa) – de hengel werd uitgepakt. De hengel was van het model “alleen in uiterst noodgeval gebruiken” en had geen molen of van dat soort luxe accessoires. De hengel bestond uit 3 delen – A: de hengel zelf, van bamboe, B: de vislijn, die binnen 20 minuten onherstelbaar in de struiken verstrikt zou raken, en C: de haak. Deze laatste zou gedurende de dag vaker in de duim van mijn vader dan in een vis belanden, maar ik loop vooruit op de gebeurtenissen.
Naast de hengel stond een plastic emmertje met daarin: de deegbal. Nu weet iedereen die vist dat geen zichzelf respecterende vis daar ook maar vagelijk in geïnteresseerd is, maar de verwachting was dat we ’s avonds met grote hoeveelheden vis zouden terugkeren (is nooit gebeurd). Het moment is daar. Tussen wijsvinder en duim vormde pa een balletje deeg van één á vier centimeter. Dit moest nu aan de haak worden bevestigd, hetgeen niet lukt, want deegballetjes donderen bij het minste of geringste in tig stukken uit elkaar. Diverse pogingen later lukte het dan wel, en ging de haak de plomp in. Terwijl de spanning steeg aan de waterkant gebeurde er nu onder water het volgende: De deegbal, ineens voorzien van een schier onmeetbare hoeveelheid water, loste op. Passerende vissen denken: “Hee. Een haak. Daar blijf ik bij uit de buurt”. (Wij – aan de waterkant – “er kan nu op elk moment een baars van 30 kilo gaan bijten”). Dit proces duurde gemiddeld 10 minuten, waarna de hengel omhoog kwam, en er een nieuw deegballetje aan de watergoden werd geofferd. Na een keer of vijf werd de frustratie merkbaar. De deegballetjes vielen sneller uit elkaar, en de vishaak kwam regelmatig in vader’s duim terecht. Dit ging uiteraard gepaard met nieuwe woorden leren, die allemaal met Godver begonnen.
Zo gaat een middagje natuurlijk snel voorbij (niet!), en stijgt de sfeer ten top. Meestal, net op het moment waarop wij hadden besloten om maar weer in de auto te klimmen, kwam er dan een bijzonder onintelligente witvis voorbij die uit louter levensmoeheid in de haak beet. Dientengevolge kwamen wij dus na een halve dag thuis met pleisters (want duim), en een giGANtische vis van circa 7 centimeter, hetgeen nog genanter is dan terugkomen met niks. De anticlimax van de dag kwam dan met het doortrekken van de inmiddels sterk geurende witvis, want je kunt er verder niks mee. Er was ooit één keer dat de witvis levend in een plastic zakje mee mocht, om vervolgens in een humaan gebaar van vader los gelaten te worden in het aquarium thuis. De volgende ochtend was het aquarium leeg, op een zeer gezette witvis na. Kortom, dat vissen, dat was het niet.
Gelukkig heeft MIJN zoon het beter getroffen, want zijn opa (de vader van mijn ex) is een fanatieke vliegvisser die weet wat hij doet en thuiskomt met een apetrotse tiener en een mand vol forel. In ieder geval weet ik nu dat het dus wél kan.
Vissen begon steevast met de selectie van het water waarin gevist ging worden. Omdat wij geen bootje hadden, was dit dus altijd een rivier dan wel kanaal. Mijn vader zocht altijd een plek uit waar bijna geen berm was zodat het vissen gepaard ging met regelmatige windstoten van passerende auto’s. Om op de “visstek” te komen startte pa de licht roestende Citroen Ami op, en met horten en stoten (hij haatte autorijden, en schoot van schakelen al in de stress) kwamen we uiteindelijk wel op de eindbestemming. Daar aangekomen moesten wij altijd via de rechterdeur (want langsscheurende auto’s) de berm in.
En ja, het langverwachte moment (niet door mij, maar wel voor pa) – de hengel werd uitgepakt. De hengel was van het model “alleen in uiterst noodgeval gebruiken” en had geen molen of van dat soort luxe accessoires. De hengel bestond uit 3 delen – A: de hengel zelf, van bamboe, B: de vislijn, die binnen 20 minuten onherstelbaar in de struiken verstrikt zou raken, en C: de haak. Deze laatste zou gedurende de dag vaker in de duim van mijn vader dan in een vis belanden, maar ik loop vooruit op de gebeurtenissen.
Naast de hengel stond een plastic emmertje met daarin: de deegbal. Nu weet iedereen die vist dat geen zichzelf respecterende vis daar ook maar vagelijk in geïnteresseerd is, maar de verwachting was dat we ’s avonds met grote hoeveelheden vis zouden terugkeren (is nooit gebeurd). Het moment is daar. Tussen wijsvinder en duim vormde pa een balletje deeg van één á vier centimeter. Dit moest nu aan de haak worden bevestigd, hetgeen niet lukt, want deegballetjes donderen bij het minste of geringste in tig stukken uit elkaar. Diverse pogingen later lukte het dan wel, en ging de haak de plomp in. Terwijl de spanning steeg aan de waterkant gebeurde er nu onder water het volgende: De deegbal, ineens voorzien van een schier onmeetbare hoeveelheid water, loste op. Passerende vissen denken: “Hee. Een haak. Daar blijf ik bij uit de buurt”. (Wij – aan de waterkant – “er kan nu op elk moment een baars van 30 kilo gaan bijten”). Dit proces duurde gemiddeld 10 minuten, waarna de hengel omhoog kwam, en er een nieuw deegballetje aan de watergoden werd geofferd. Na een keer of vijf werd de frustratie merkbaar. De deegballetjes vielen sneller uit elkaar, en de vishaak kwam regelmatig in vader’s duim terecht. Dit ging uiteraard gepaard met nieuwe woorden leren, die allemaal met Godver begonnen.
Zo gaat een middagje natuurlijk snel voorbij (niet!), en stijgt de sfeer ten top. Meestal, net op het moment waarop wij hadden besloten om maar weer in de auto te klimmen, kwam er dan een bijzonder onintelligente witvis voorbij die uit louter levensmoeheid in de haak beet. Dientengevolge kwamen wij dus na een halve dag thuis met pleisters (want duim), en een giGANtische vis van circa 7 centimeter, hetgeen nog genanter is dan terugkomen met niks. De anticlimax van de dag kwam dan met het doortrekken van de inmiddels sterk geurende witvis, want je kunt er verder niks mee. Er was ooit één keer dat de witvis levend in een plastic zakje mee mocht, om vervolgens in een humaan gebaar van vader los gelaten te worden in het aquarium thuis. De volgende ochtend was het aquarium leeg, op een zeer gezette witvis na. Kortom, dat vissen, dat was het niet.
Gelukkig heeft MIJN zoon het beter getroffen, want zijn opa (de vader van mijn ex) is een fanatieke vliegvisser die weet wat hij doet en thuiskomt met een apetrotse tiener en een mand vol forel. In ieder geval weet ik nu dat het dus wél kan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten